PART OF THE
DRAADOGENBAND - MONTAGE
Bandondersteuning onder de plaatjes (dwarsdoorsnede)
Langsdoorsnede
OB draadogenbanden zijn positief aangedreven banden. Vertande aandrijf wielen/walsen zorgen er voor dat geen slip optreedt. De band behoeft dan ook niet met een bepaalde voorspanning gemonteerd te worden. In normale toepassingen is een in de bandlooprichting verstelbare keeras voldoende om eventuele verlenging van de band na verloop van tijd op te kunnen vangen. De aandrijving moet zodanig geplaatst worden dat het belaste part (meestal het bovenpart) van de band getrokken wordt. Een duwende aandrijving moet vermeden worden. Extreme temperatuurverschillen vragen iets meer aandacht. Een (tijdelijk)verschil in temperatuur tussen constructie en band (bv bij opstarten installatie) kan er voor zorgen dat de band tijdelijk te strak komt te staan. Band verlenging of verkorting moet dan in de constructie opgevangen kunnen worden. Dit kan enerzijds door de keeras geleidend te bevestigen en met veren enigszins onder druk te zetten. Ook kan in de constructie ruimte gecreëerd worden voor de band verlenging door bijvoorbeeld het retourpart van de band ruimte te geven zodat deze kan uitzakken.
​
Ondersteuning van het bovenpart gebeurt meestal d.m.v. glijprofielen aangebracht in lengterichting onder de band. Toegepast worden, afhankelijk van het productieproces, kunststof materialen zoals PA, PE, HMPE, Werkstof ‘S’. Aanbevolen wordt de ondersteuningprofielen onder de plaatjes aan te brengen. De plaatjes zijn geplaatst afhankelijk van de belading en belasting van de band op een afstand van ca. 150 tot 600 mm. Bij niet al te zwaar belaste banden kan ook gekozen worden voor een visgraatondersteuning. Band wordt dan alleen voorzien van plaatjes aan de buitenkant. Deze banduitvoering maakt het schoonmaken makkelijker. Afhankelijk van bandlengte en bandbreedte is een speling tussen band en frame aan beide kanten van 10-20 mm voldoende. Het retourpart kan ondersteund worden d.m.v. glijprofielen of gelagerde rollen. Aangezien nu alleen de band ondersteund wordt kan met minder glijprofielen volstaan worden. Gelagerde rollen kunnen gemonteerd worden op een onderlinge afstand van 1,0 tot 2 mtr. De band mag tussen de rollen enigszins doorhangen.
​
In de constructie moet voorkomen worden dat er haakpunten ontstaan. Dit betekent dat de ondersteuningsprofielen van zowel onder als bovenpart bij de inloop van de band voldoende moeten zijn aangeschuind. In horizontale richting mag de band niet kunnen haken achter scherpe framedelen of staanders. Aanbevolen wordt dan ook hier een zoekkant te maken of de delen zo ver van de band te plaatsen dat de band niet haken kan. Kies de bandloop zo eenvoudig mogelijk. Negatieve buigingen zijn mogelijk maar hebben afhankelijk van de belasting en omsingelingshoek invloed op de levensduur.
​
Voor een goede bandloop (en hiermee een grote bijdrage aan de levensduur van de band), is het van groot belang dat het frame met glijprofielen vlak en in breedte richting van de band horizontaal is, en dat de aandrijf- en keerassen goed zijn uitgelijnd t.o.v. van het frame met ondersteuning. Deze assen moeten zuiver haaks ten opzichte van de looprichting gemonteerd worden en in hetzelfde (horizontale) vlak liggen als de ondersteuning. Beide assen moeten ten opzichte van elkaar parallel gemonteerd worden. De groeven in de aandrijfwielen en walsen hebben voor de sturing van de band geen functie. Ook het geforceerd sturen of op zijn plaats houden van de band met de zijgeleiding moet vermeden worden. Indien de band aanloopt moeten de assen opnieuw afgesteld worden. Belangrijk is ook dat de wielen op de aandrijf en keeras in een lijn gemonteerd zijn zodat de tanden netjes achter de draadogen aangrijpen. Nadat de band is afgesteld moet met enige regelmaat gecontroleerd worden of deze niet verloopt. Belangrijk om te vermelden is dat massieve draadogenbanden(OB-KK-GE), en met name de zware en/of de brede banden niet op ‘op zijn kant’ gezet mogen worden. Dit om enerzijds misvorming tegen te gaan en anderzijds te voorkomen dat de speling tussen de draadogen in de band onregelmatig verdeeld wordt. Deze misvorming en/of onregelmatige speling maken vaak dat de band aan een kant ‘los’, en aan de andere kant ‘strak’ aanvoelt, en dat de loopeigenschappen nadelig worden beïnvloed. Indien dit het geval is zal men, al te vorens de band in de installatie te trekken, deze moeten ‘los’ kloppen en/of richten.
​
Het intrekken van de band kan het beste gedaan worden met behulp van de aandrijfmotor. Midden voor de keeras wordt de opgerolde band neer gelegd. Het begin van de band wordt met meerdere verbindingen aan een dwarslat bevestigd. Van de dwarslat loopt een kabel naar de aandrijfas. De kabel wordt enkele keren om deze as geslagen. Door nu de motor te laten lopen en de kabel strak te houden wordt de band over de bovengeleiding getrokken. Als het begin van de band bij de aandrijfas gekomen is kan de kabel verwijderd worden. De lat blijft zitten. De band wordt in de vertanding gelegd en de wielen trekken nu het bovenpart, het onderpart wordt geduwd. Om het opstropen van het retourpart tegen te gaan wordt het ene einde van de kabel weer aan de dwarslat bevestigd en aan het andere einde trekt men met de hand zodanig dat de band vlak blijft. Voor kleinere banden geldt kan men vaak sneller de band in zijn geheel met de hand in de constructie trekken.
ESFO Standaard ondersteuningsprofiel.
Geschikt voor droge en natte processen.
Verschillende soorten kunststoffen en specifieke inzet gebieden voor temp van -50ºC tot 170°C
Materiaal C-profiel: Roestvrijstaal AISI 304, in lengtes van 6 m.